De rolstaartbeer, het boomkonijn,
Het wildebeest, de hermelijn,
De häagendazs, de hagedis,
De vis die onder water is,
De albatros, de möwenpick,
De koene klipgeit met zijn sik;
Het witkopschaap, de langstaartpoes,
De blindenhond, de schapendoes,
De kip, het capucijneraapje,
De boa, en het zwarte schaapje,
Het cavium, het vaderpaard,
Gevlekt of effen naar hun aard,
De donderpad, de wijngaardslak,
De pinguïn in zijn kelnerspak;
De pampahaas, de dove kwartel,
Het ooilam, altijd blij en dartel,
De brilslang en de sidderaal,
De gnoe, de Gangesaviaal,
De kinkajoe, de babiroesa,
Die zo afkerig is van soesah;
De klapperaap, de toekang males
De nevelpanter, alles, alles,
En bovenal het wrattenzwijn,
Wilde steeds bij Klaartje zijn.
't Werd op haar kamer wel wat druk,
Maar Klara straalde van geluk.
Troost voor Klaartje - Rudy Kousbroek (Uit : Dierentalen en andere gedichten)