Met trilstaart en heel jong
loopt hij het huis in,
nestelt zich alsof hij alles
kent, hij ruikt zijn plek;
lijkt vol van dauw, vroeg in
september, en klauwt zichzelf
mijn hals in, zodat we daar,
met scherpe nagels in de zon,
de waakhond samen verfoeien;
is klaar met rondjes draaien,
slikken en verstouwen,
schaduw van een gekromde
klauw snijdt door de zon.
Pas dan zie ik hoe van een
flatgebouw een god springt.
Hij krijst en tiert
alsof hij op ons leven valt.
We blazen als gekken
en likken later van de vlek.
Kattenvingers - Stefan Hertmans (Uit : Kaneelvingers)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten