Het overkomt me dat ik aan je denk,
Kirke, aan die helderrode laarzen
die je droeg (varkensleer en dwarse
rits). Jij wás die laarzen. Ik vermoed
dat ze schoeisel waren voor je ziel.
Het zal dan wel rechtvaardigheid heten,
dit overmoedig openslaan van armen
om de stormen te omhelzen, het dansen
op golfbrekers, ordeloos voetengestamp
op een verzand geweten - je was een kind
van de revolutie, een krijsende vogel
die zich kwetste aan de dagen - ach,
wist ik veel hoe zeldzaam broos je was,
hoe de eilandwind je wonden heelde,
toegewijd, maar lang niet opgewassen
tegen de mokerslagen van buitenaf,
de plotse pletwals van een reiziger
die geen zier geeft om jouw verhalen,
alleen luistert naar de dwingende stem
van de golven. Verbrijzelt en heengaat.
Het overvalt me als ik aan je denk,
Kirke, aan die vervloekte rode laarzen
die ik volgde als een bloedspoor langs
de kust. Jij wás je laarzen. Ik vermoed
dat ik erg veel van je heb gehouden.
Rode laarzen - Frédéric Leroy (Uit : Gedichten)